Een plek
We stappen een wereld binnen, kijken rond, sommige dingen trekken onze aandacht, andere ontsnappen daaraan. Maar we zijn wel voortdurend bezig betekenis te geven aan die dingen, soms bewust, heel vaak onbewust. Maar van waar komt die betekenisgeving dan? Doet (enkel) ons brein dat echt, zoals de voorbije jaren wel eens wordt beweerd. Bestaat er überhaupt wel iets als een vaste plek – ons brein – voor ons denken, de plek van waaruit wij tot zin- en betekenisgeving in staat zouden zijn?
Ik neem de trein van Brugge naar Brussel Centraal. Van daar heb ik nog een eindje te wandelen naar de universiteit, iets minder dan vijf kilometer. Die stevige wandeling kikkert mij op. Ik loop te denken over problemen en probleempjes, ingevingen en ingevinkjes. Die kunnen van professionele aard zijn, ze kunnen met privé besognes te maken hebben. Soms gaat het om hardnekkige knopen die op doorhakken wachten, andere keren om leuke dingen die mij ongetwijfeld met een manifeste glimlach verder de Troonstraat insturen. Maar ik kijk ook rond. De drukke menselijke interacties zijn boeiend. Soms leerrijk. Af en toe ergerniswekkend. Als wandelaar geef ik dit alles een plaatsje. Wat ik zie en ervaar, vormt een bodem voor wat nog volgt. Vandaag of later. Aan mijn studenten vertel ik wel eens over het hermeneutische (hermeneutiek: de leer van het verstaan en interpreteren) rugzakje dat we altijd meedragen. Soms bewust en opgemerkt, andere keren onbewust en onopgemerkt komen zich ‘betekenissen’ in dat rugzakje nestelen. Wat ik voortdurend ervaar, zal bij latere ervaringen een spoor of spoortje nalaten en wat ik met die latere ervaring aanvang of hoe ik ze een wending geef, zal al dan niet expliciet met mijn hermeneutische rugzakje te maken hebben. Het verstaan van de dingen voltrekt zich in grote mate onbewust of voorbewust. Sporen – nou ja – laten sporen na.
Mensen spenderen geld en tijd aan modieuze fenomenen als mindfulness, terwijl we de mogelijkheid daartoe eigenlijk voortdurend binnen handbereik hebben: het eigen lijf onderdompelen in een sfeer, het lichaam wandelend aan het werk zetten, kijken, veel kijken, ondergaan, soms actief participeren. Werken aan en met het eigen lichaam, het oog hebben voor de omgeving waarin we vertoeven, zich bewust worden van bij onszelf opgewekte emoties en die voelen, daar begint voor elk van ons het proces van zin- en betekenisgeving. Betekenisgeven vangt aan bij de ervaring. Een ervaring is een fenomeen waar je niet buiten kan gaan staan. Het is het ondergedompeld zijn in een wereld, in een omgeving. Het gaat om hoe die wereld in ons is, hoe de wereld zich in ons denkt zelfs. Wij zijn in de wereld. De wereld is in ons.
Een bepaalde traditie van filosoferen heeft altijd gewerkt met een dualisme of een dichotomie van subject en object. Hier sta ik, het subject, daarbuiten bevindt zich de wereld, het object, waaronder begrepen ook andere mensen. Welnu: er bestaat geen binnen en buiten. Als subject staan wij altijd in de wereld die meteen in ons zit en omgekeerd. Geen enkele ervaring kan los gedacht worden van de omgeving waaruit ze resulteert. Als ik vanuit een andere omgeving nadenk over een eerdere ervaring, dan zal mijn interpretatie van wat voorbij is anders ingekleurd worden, want anders gezien vanuit die nieuwe omgeving en de ervaringen die daarbij horen. En er zijn altijd de anderen. Zelfs als ze fysiek afwezig zijn. Onze levens spelen zich af tegen de achtergrond van betekenishorizons die we altijd delen met anderen.
Wij zijn niet eerst in de wereld, ‘met het hoofd’ en vanuit een zogeheten zuivere rationaliteit. We zijn in de wereld zonder enige distantie tussen ons en die wereld in lijfelijke en emotionele zin. Het verhaal van hoe wij betekenis en zin geven, begint daar, bij die band van vlees en bloed met onze omgeving, dat onmiddellijke contact met een wereld die ik in eerste instantie al voelend onderga.
Tussen-zijn
Ik stap in Brussel Centraal van de trein. Enkele van de gebruikelijke uitgangen zijn afgesloten. Twee dagen eerder zijn aanslagen gepleegd in een luchthaven net buiten de stad en in een metrostation in het centrum van de stad. Honderden mensen drummen de trappen op. Weinigen praten. Nauwelijks zie ik iemand glimlachen. Mensen zijn gespannen. Ze kijken schichtig naar anderen. Gewillig laten we ons betasten door militairen. Mijn wandeling naar de universiteit is anders. De sfeer van achterdocht en vage angst lijkt in de straten vastgekleefd op elk gebouw, op elke straatsteen. Die angst en de achterdocht kleuren onze blikken. Ze geven ons denken over anderen en over situaties die we meemaken onmiddellijk een andere betekenis dan gebruikelijk. We zijn ‘gestemd’ door een omgeving die een onvriendelijke en onhartelijke bijklank heeft op dat moment.
Een ander verhaal zou kunnen gaan over een intense verliefdheid die ons overvalt. De vrouw of man naar wie uw verlangens in alle geuren en kleuren uitgaan, is even vervuld van die prille, zich voortdurend aandienende emoties naar u toe. De blik van die ander doet u herleven. In haar ogen kijken maakt gelukkig. Emoties lijken onbegrensd en versterken elkaar intens wederzijds. Ik bekijk de wereld anders. De wereld draagt mij anders. Ik weet: liefde maakt niet blind. Ze doet mij scherper zien en voelen. Tijdens een treinreis naar Amsterdam schreef ik een tekstje dat zal gebruikt worden voor een tentoonstelling rond ‘identiteit’. In woord en beeld vertellen kunstenaars en schrijvers iets over hoe zij betekenis geven aan hun identiteit. Ik kwam tot deze haast geprevelde woorden:
Mijn zelf kàn nooit in mezelf zitten. Ik vind mezelf buiten mezelf. ik vind het in een tussen. Het tussen van mijn relatie met anderen. Dat tussen dat nooit identiek kan zijn en toch mijn identiteit vormt. Mijn zelf is altijd anders in de ander die mij mezelf doet zien. Mijn blik is niet de mijne. Mezelf zien is mezelf zien in een voortdurende dialoog met wie betekenisvol is voor mij. Die ander die mij betekenis geeft, die ander in wie ik betekenis vind en die mij om betekenis vraagt. We spelen een dialogisch spel, een spel van vraag en antwoord. Elk antwoord wordt opnieuw vraag. Antwoord. Vraag. Antwoord.
Waar zijn we dan als we denken? Waar zit ons bewustzijn? Vanuit welk punt komen we tot iets als betekenisgeving? Het antwoord zou kunnen luiden: nergens. Het zou ook kunnen zijn: overal. Ik geef de voorkeur aan de term ‘tussen’. Dat tussen geeft aan dat we voortdurend in een dialoog betrokken zijn. Met de wereld, met omgevingen, met anderen.
Ik heb de pretentie er niet aan te twijfelen dat u de hierboven beschreven situaties herkent. We weten allen wat zo’n situaties van bijvoorbeeld angst of liefde met ons doen. In een sfeer van angst en agressie gaan we bedrukt en achterdochtig om met alles en iedereen in onze omgeving. Die sfeer kleurt al vooraf onze interpretaties van wat we in ons dagelijks leven ervaren. Situaties lijken anders dan gebruikelijk. Iets gelijkaardigs overkomt ons bij radicaal tegengestelde omstandigheden. Hevige verliefdheid doet mij de wereld opgewekt bekijken. Ik gedraag mij anders gestemd naar anderen toe. Van deze beide verhalen zijn oneindig veel varianten te bedenken. Hoe gaan we om met onszelf en anderen na een pijnlijke relatiebreuk? Hoe gedraagt een groot aantal mensen zich nadat het eigen favoriete voetbalteam een belangrijke wedstrijd heeft gewonnen? Sferen als deze en de vele mogelijke variaties erop leveren voortdurend en onafgebroken een achtergrond voor ons denken en handelen: ze sturen onze betekenisgeving. Ze geven al een toon aan de zinnen waarmee we ons leven schrijven.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.