Bekijken we even het grote veld van wat er zoal bestaat aan sportcompetities. Provinciale kampioenschappen, nationale kampioenschappen, Europese kampioenschappen, wereldkampioenschappen… We vinden ze in die opgaande lijn belangrijk. We weten ook tamelijk goed wat er in die evenementen op het spel staat. Goed getrainde meisjes, jongens, dames en heren komen er hun best mogelijke ding doen. Ze oefenen daar veel en lang voor. Een niet onaanzienlijk aantal onder hen verdient er een bijwijlen goed belegde boterham mee. Allen, met of zonder pecuniaire voordelen, kennen echter ook het fenomeen van de passie voor wat ze doen. Voor hen is sport een activiteit die hun dagen en nachten kleur, vorm en betekenis geeft gedurende een groot deel van het actieve leven.
Hogervermeld reeksje kampioenschappen figureert vanuit een duidelijke achterliggende gedachte: ze heten competities te zijn en in een competitie wil je het zo goed mogelijk doen. Beter dan anderen. Soms beter dan jezelf een vorige keer. Winnen kan er doorgaans maar één. Maar het is ook wel de al dan niet natte droom van velen om dat zelf te doen. Deelnemen is tof. Maar winnen, dat is toch wel het allertofste.
Behalve blijkbaar als we het over de Olympische Spelen hebben. Deelnemen heet daar volgens een hardnekkig standhoudende wijsheid belangrijker te zijn dan winnen. Maar is dat zo? En zou het die gedachte zijn – de Olymische gedachte – die maakt dat we dat vierjaarlijkse evenement toch nog een stevig tikje hoger lijken in te schatten dan het hele lijstje kampioenschappen hierboven, daarbij inbegrepen wereld- en andere mondiaal ingevulde sportevenementen? Tenslotte verlaat Fabian Cancellara vroeger de Tour om beter voorbereid naar Rio te kunnen vertrekken. En hij is niet de enige topsporter die verklaart er bij te willen zijn op de Spelen, ook al heeft hij of zij in principe daar niets meer te bewijzen. Of bekijk deze simpele vraag: wanneer gaat u voor tv zitten om een potje kleiduifschieten te bekijken? Dat doet u tijdens de Olympische Spelen als een landgenoot kans maakt op een medaille. Alleen maar dan.
Voor alle duidelijkheid: dat motto van deelnemen dat belangrijker is dan winnen, vormt helemaal niet de kern van de Olympische gedachte of het Olympisme. Het Olympisch charter maakt er op geen enkele wijze gewag van. Maar, bekijk die woorden nog eens goed, dàt die OS een charter hebben, dat er iets als een Olympische gedachte bestaat, dat we het over het Olympisme kunnen hebben, net dat maakt het zo verschillend van provinciale, nationale of wereldkampioenschappen. De Olympische Spelen zouden de Sport dus vierjaarlijks moeten etaleren als een fenomeen met een missie.
Het Olympisch charter pretendeert dan ook een levensfilosofie onder zeer verheven woorden te willen brengen. Het charter op zich, althans de laatste herwerkte versie van augustus 2015, omvat 105 pagina’s, waarvan het grootste deel eerder saaie, maar uiteraard noodzakelijke, juridische materie omvat. Het filosofische licht van de Olympiër staat gans in het begin, nog voor het eerste hoofdstuk op gang komt, onze sportieve hemel aan duisternis te onttrekken en doet dat bij monde van zes principes. Eigenlijk zijn het er zeven, maar het laatste zegt gewoon dat je de zes eerdere daadwerkelijk ter harte moet nemen.
Wat vinden we in die zes principes? Het eerste heeft het over het Olympisme als een levensfilosofie die zich richt op het verbeteren van lichaam, wil en geest. Dat dient op een evenwichtige manier te gebeuren en in onderlinge harmonie van deze drie vermogens. Bovendien zou sport in een hechte relatie met cultuur en educatie dienen te verkeren.
Het Olympisme hoopt een manier van leven te kunnen promoten dat uitgaat van het plezier van de inspanning en dit verzoent met een gevoel van sociale verantwoordelijkheid en respect voor fundamentele ethische principes. In het tweede principe wordt de focus verlegd van het eerder individuele naar het sociale en krijgt de Olympische sporter de vraag voorgelegd een vreedzame samenleving voor ogen te houden en bekommerd te zijn om het behoud van de menselijke waardigheid. Uit het derde principe blijkt dat deze ethisch, filosofische en politieke aspiraties een uitgesproken mondiaal karakter hebben en zich richten op alle continenten wereldwijd. Het hoogtepunt van al dit streven is dan uiteraard het vierjaarlijkse sportfestival, waarbij de vijf ringen van de vlag ook de vijf continenten symbolizeren en zo het beeld vormen van gewenste solidariteit en vreedzaam streven. Verder staat nog te lezen dat het beoefenen van sport als een mensenrecht geldt. Even belangrijk, in het zesde principe: de rechten en vrijheden die in dit Olympisch charter worden beschreven dienen voor iedereen te gelden, wat betekent dat discriminatie omwille van ras, kleur, taal religie, politieke overtuiging of seksuele voorkeur als ontoelaatbaar wordt beschouwd.
Dat lijkt nu misschien allemaal tamelijk evident, maar dat was het zeker niet op het moment dat baron Pierre de Coubertin in de late jaren negentig van de negentiende eeuw de Spelen van de Griekse oudheid liet herleven. In een tekst uit 1908 waarin hij uitlegt waarom hij de OS vanonder het historische stof had gehaald, staat letterlijk te lezen dat het hem te doen was om het verder tot perfectie brengen van de sterke, hoopvolle jeugd van het blanke ras om zo de verbetering van de samenleving te kunnen nastreven. Die uitspraak over deelnemen dat belangrijker zou zijn dan winnen heeft hij overigens nooit gedaan in die woorden. Wel klonk het bij hem dat niet winnen het belangrijkste is, maar wel dat men gevochten heeft. Goed gevochten of gestreden. Mooi gestreden. Een wedstrijd moest iets vertellen over de deugden van de deelnemers volgens De Coubertin. Hij had daar overigens ook wel het Franse nationale belang mee op het oog. De Franse jeugd leek hem wat te mak geworden. Zijn voorbeeld was de Engelse lichaamscultuur van dat ogenblik. Aristocratische idealen waren niet ver weg.
De hooggestemde idealen van het huidige Olympisch charter mogen dan wel van ernstige ethische en politieke bekommernissen getuigen, wat Pierre de Coubertin toen voor ogen had zou nu ternauwernood nog kunnen gerechtvaardigd worden. Zogenoemde ‘professionals’ konden niet toegelaten worden tot de Spelen. Met die term werd echter – en dat klinkt wat eigenaardig voor ons – verwezen naar de arbeidersklasse. Enkel een niet-werkende klasse, de rentenierende elite zeg maar, kon meedoen. Dat had ondermeer te maken met het ideaal van fair play. Volgens een bepaalde zich oerdegelijk wanende traditie waren arbeiders daar niet toe in staat, vanwege niet verfijnd genoeg. Bovendien diende sport beoefend te worden omwille van de sport zelf en niet als bezoldigde activiteit. Arbeiders konden zich dat niet veroorloven en konden dus geen ‘amateur’ zijn in de ware zin van het woord. Geld verdienen als sporter is een tijdlang als een ernstiger misstap gezien dan doping te gebruiken. Geldgewin als drijfveer verloochende pas echt de ware spiritvan het sportgebeuren. Jim Thorpe, goud op de vijfkamp en de tienkamp in 1912, werd een jaar later zijn medailles ontnomen omdat hij voor deelname aan honkbalwedstrijden in 1909 en 1910 vijfentwintig dollar op zak had mogen steken. The times, they are a-changing, zou Bob Dylan zeggen.
In studies over de evolutie van de OS wordt ook wel eens gewezen op het etnocentrische karakter van De Coubertins onderneming. De universaliteit die hij bepleitte was niet meer dan een veralgemenen van lokale gevoeligheden en overtuigingen over het mens zijn. Zijn universalisme droeg een vooruitgangsoptimisme in zich, maar die vooruitgang zou er enkel komen als het westerse model algemeen werd overgenomen. Zin voor diversiteit stond toen nog zo ongeveer op niemands agenda. Iedereen is kind van haar of zijn tijd natuurlijk en het is dus maar goed ook dat het Olympisch charter intussen de eigen tijdsgeest mede weet te verwerken.
De vraag die er echt toe doet is voor mijn part nu die naar de geplogendheden binnen de bevoegde Olympische organen en binnen de sportwereld in ruimere zin. Denk aan Russische toestanden nu, denk aan de manier waarop de organisatie eerder aan steden werd toegewezen, denk aan boycots van soms niet de geringsten, denk aan het geweld in München ’72. En denk dan nog eens aan die zes principes en hoe mooi idealistisch ze ogen.
In 2020 zal Tokio het Olympische festival organiseren. Naar verluidt zouden meerdere kandidaat-organisatoren in spezich intussen al teruggetrokken hebben voor het feestje in 2024. Uit de pan swingende kosten zijn wellicht niet de enige, maar ongetwijfeld wel de zwaarstwegende reden. Het getuigt misschien van een slecht karakter, maar misschien zou een crisis – geen enkele stad die zich nog kandidaat wil stellen – meteen de welkome prikkel geven voor enige organisatorische herbezinning, geïnspireerd door het eigen ethische charter. Tenslotte is het dat wat van de Spelen Olympische spelen maakt. Een competitie met hoofdletter en met een ethische boodschap. Sport met een missie. Lekker ouderwets en actueler dan ooit.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.