De mens is een erotisch wezen. Het Griekse woordje erosverwijst naar wat wij verlangen of begeerte noemen. Vanuit een existentiefilosofisch standpunt gezien verlangen wij naar zin en betekenis. We worden geleid door de vraag, de zoektocht zelfs, naar een zinvol en betekenisvol leven. Kan ik dat bewijzen? Neen. Maar zet deze hypothetische vooronderstelling eens op z’n kop: wie zou zich tevreden stellen met een zinloos en betekenisloos leven? Of denk aan mensen die daar om bepaalde redenen niet kunnen boven uitstijgen, zelfs als – en misschien net omdat – ze er zelf niet de oorzaak van zijn. Ik kan me maar weinig acceptabele manieren bedenken om daar mee om te gaan.
Mijn hypothese wordt toch maar best gehanteerd bij het inrichten van ons leven en samenleven lijkt me. Ik meen zelfs dat een maatschappij de plicht heeft haar leden de kansen te bieden, deze zoektocht, deze queeste naar zin en betekenis een eigen invulling te kunnen geven.
Maar wat heeft dit nu met sport te maken? We kennen allen wellicht wel de al zo vaak herhaalde redenen om sport- en lichaamscultuur – bewegen – te promoten. Die redenen hebben doorgaans te maken met gezondheid en welzijn. Ik denk dat ik niet overdrijf als ik ervan uitga dat deze redenen in onze hypertechnologische en door consumptie gedreven maatschappij de voorbije jaren qua urgentie zijn toegenomen en dat de cijfers die dat ondersteunen niet meteen de neiging vertonen te zakken. Deze redenen, die dus met gezondheid en welzijn vandoen hebben, vormen in mijn verhaal hoe dan ook de basale voorwaarden om over zin- en betekenisgeving te kunnen spreken. Als het lijf niet meewil, heeft dat altijd consequenties voor hoe we aan die queeste beginnen. Ik denk alleen al maar aan een fenomeen als depressiviteit. Sport, of meer bewegen, is hier een erkende remedie. Wie met het probleem van depressiviteit te kampen heeft, zal niet snel die erosvan ons bestaan voelen. De driveom te leven vanuit een verlangen naar een zin- en betekenisvol leven staat dan zelden of niet op de agenda van het eigen leven. Met andere woorden: zorg ervoor eerst met je lijf in het reine te komen om de mogelijkheid te hebben een stapje verder de vraag te stellen naar de zin van al de rest.
Hoe kan sport nu tegemoet komen aan deze existentieel-erotisch zucht naar zingeving? Ik som enkele voorwaarden op die in filosofisch onderzoek te vinden zijn (ongetwijfeld naast andere) en toets deze telkens aan het sportgebeuren.
Hebben we het over de zin van het leven, dan gaat daar ook iets mee gepaard dat richtinggevend is voor hoe we dat leven vorm geven. Zin is richtingszin. Waar wil je naartoe? Wat wil je bereiken? Hoeft het veel kanttekening als ik veronderstel dat dit vragen zijn die inherent zijn aan het beleven van sport? De invulling ervan is ruim. Misschien richt ik mij op het neerzetten van een prestatie in de nabije of verder gelegen toekomst. Misschien wil ik door een doordachte sport- en lichaamscultuur de kwaliteit van mijn leven een boostgeven? Misschien hoop ik via sportactiviteiten mijn leven rijker en voller te maken door er andere of meer mensen te leren kennen. Al deze drijfveren hebben impact op mijn hele leven en niet enkel op mijn sportieve reilen en zeilen. We zouden hier misschien wel een discussie kunnen hebben over de aard van die drijfveren. Zelf meen ik dat louter kwantitatief ingevulde motieven, in cijfers uit te drukken prestaties dus, op langere termijn onhoudbaar zullen blijken, vanwege begrensd. Iets als het opkrikken van de kwaliteit van het leven kan daarentegen een levenslange invulling en bijsturing vragen en krijgen, en op die manier duurzamer blijken. Altijd zal het richting – en zo zin en betekenis – geven aan onze dagelijkse praktijken.
Dat brengt me meteen bij een tweede aspect van de vraag naar zingeving. Zin heeft nagenoeg altijd te maken met zorg. Ik sport omdat ik zorg wil dragen voor mijn lijf. Ik zorg voor mijn lijf omdat het mijn sportactiviteiten kwalitatief ondersteunt. Het woordje ‘zorg’ zien we ook terugkomen in de term ‘bezorgdheid’. Ik zorg en ben bezorgd om mijn gezondheid en welzijn. Omdat ik deze bekommernis heb, stuurt ze mij in hoe ik mijn leven organiseer. Zorg zorgt voor zin. Omgekeerd: waarom zou ik voor iets zorgen als het me zonder zin en betekenis lijkt?
Voor het volgende aspect lijk ik twee keer hetzelfde te zeggen. We zijn eindige wezens, dat betekent dat we geen standpunt kunnen innemen dat ons boven onze eindigheid, de zekerheid dat we ooit zullen sterven, kunnen verheffen. We zijn geen goden. De mens is echter ook niet in deze wereld als (andere) dieren die enkel zijn aangewezen op een louter fysieke omgang met hun leefwereld. Wij stellen de vraag naar wat voor ons in ons leven betekenisvol is of kan zijn. Of we leven dan toch van daaruit, zelfs als we de vraag niet expliciet stellen. Hier lijkt dan die tautologie te dreigen en dat ik dus twee keer hetzelfde zeg: we vinden zin en betekenis vanuit wat betekenisvol is voor ons. Ik gebruik liever de term ‘betekenisdragend’. Een bepaalde horizon bepaalt wat voor ons betekenis inhoudt, waardoor wij ‘gedragen’ worden in onze existentiële keuzes. Deze betekenishorizon is gegeven en bestaat los van ons. We hebben die horizon echter wel nodig om over zin en betekenis te kunnen nadenken überhaupt. Die horizon zorgt voor een richting. Leven we in een cultuur waarin concurrentie en presteren de dans van het dagelijkse bestaan uitmaken, dan zullen we sneller geneigd zijn onze sportbezigheden ook vandaaruit kleur te geven. Ik zou echter ook enige kritische distantie kunnen tonen tegenover deze prestatiecultuur en voor mezelf van andere imperatieven vertrekken. Misschien ben ik dan explicieter en bewuster bezig met zingeven. En misschien is die tegenbeweging net nodig. Altijd echter – en dat is op zich ook al een aspect van de vraag naar zin – draagt de vraag naar zin en betekenis dat dubbele karakter in zich: we geven zin, maar er is ook reeds zin (betekenis, richting) gegeven. Zelfs als ik mij hardnekkig verzet tegen bepaalde overheersende tendenzen in een cultuur, dan nog vertrek ik daar. Bedenk echter ook dat een horizon niet gefixeerd is. Mét onze beweging verandert ook een horizon. De vraag naar zingeving krijgt hier zeker een mogelijk kritisch aspect. Bijvoorbeeld bij de vraag naar sport en de manier van beleven ervan.
Tenslotte. De zin van het leven heeft ook ontzettend veel te maken met zin in het leven. Maar moet ik dat uitleggen aan lezers voor wie sportactiviteit iets quasi evidents heeft? Wie ‘er’ zin in heeft, zegt impliciet dat iets zinvol isvoor haar of hem. Ben ik een rare snuiter als ik bij mezelf vaststel dat ik heel vaak zeg of denk ‘er’ zin in te hebben na een stevig sportexploot?
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.