Ik knars en kreun. Ik steun.
Ik word gesmeerd. Ik draai gesmeerd.
Soms trap ik door, soms sla ik er eentje over. Ik glijd eraf, loop ernaast.
Dat gevoel van een nieuwe ketting… Hoe ze mij streelt. En ik haar. Hoe we samen van snelheid zuchten.
Gisteren nog een halve ton zandkorrels tussen mijn gebit gekregen. Spuwen kan ik niet. Ik wacht gedwee op een vaardige hand. Liefst met een niet te onzachte borstel. Over zeepsop zwijg ik liever. En dan die hogedrukpistolen… Die knallen mijn binnenste zowaar méé weg. Mijn glijmiddel.
Sta ik droog, dan voel ik me mottig. Ik kraak of piep. Hoe dan ook wring ik tegen in vetloze periodes. Maar regendruppels kan ik veranderen in diamanten.
Met mijn namen schrijf je poëziegeschiedenis.
Tiagra
Ultegra
Claris
Chorus
Force
Veloce
Aldus sprak mijn fiets met het hart.
Ik dacht: laat me eens ketting en tandwielen – de cassette – van mijn fietsen aan het woord laten. Onlangs had ik er wat nors staan naar kijken. Of beter: ik zat er wat boze blikken op te werpen. Op mijn knieën dan nog wel. En in nat gras. Saskia en ik hadden net polders in het Brugse verkend op een herfstige dag. Landbouwers hadden dat de dag voordien ook gedaan. Wij met de koersfiets. Zij met altijd imposante tractoren. Zij lieten forse modderbroksporen na. Wij kregen die tussen de kiezen. Over onszelf zal ik het verder niet hebben, maar onze fietsen hadden mogen proeven dat zelfs tussen Brugge en Oostende een modderbad een wat nare bijsmaak heeft.
Ik dus op mijn knieën met spons en zeepsop. Die tanden en de ketting die eroverheen loopt, daar heb ik het altijd moeilijk mee gehad. Hoe maak je die eigenlijk écht proper zonder er het noodzakelijk smeerspul mee weg te halen? Ik keek dus nors.
Later, in de garage, keek ik er wat vertederd naar. Net had ik een stukje gelezen over het parlement der dingen. In Amsterdam is er zo eentje geopend. Geïnspireerd door het werk van de Franse wetenschapsfilosoof Bruno Latour zou je er moeten kunnen tot het besluit komen dat mens en ding niet als gescheiden moeten gezien worden. Ik ken ‘s mans werk niet echt, maar mijmer toch wat verder over die gewenste eenheid. En ja, we vormen vaak een eenheid, de dingen en wij. We dragen een bril, maar merken dat niet. Tenzij we hem afzetten. Dingen laten ons toe ons in de wereld te begeven en er te bewegen. Ze leggen ons ook vaak een eigen maat op. Kracht, snelheid, omvang van wat we doen, danken we aan hen. Je zou dus zelfs kunnen beweren dat dingen een ethische vraag in zich dragen. Onze omgang met de dingen bepaalt immers mede de manier waarop we in de wereld staan en geeft mee betekenis aan die wereld. Dingen zijn dus niet neutraal. Ze zijn geen objecten waar we ons afstandelijk toe verhouden. Ze maken deel uit van ons. Waar zou overigens de grens liggen tussen mijn eigen lichaam en de dingen die ik gebruik? We lijken in elkaar over te vloeien. Elke geoefende fietser weet dat. Een biljarter weet dat. Een skiër…
Krijg ik zowaar nog schuldgevoelens bij mijn boze boskaboutergebrom om moddervieze tandjes en slijkslurpende ketting. Als iets het hart van mijn fiets vormt, dan toch die cassette dacht ik. En misschien is er naast dat ethische gehalte ook nog iets in esthetische zin te vertellen over tandwieltjes. Ik dacht aan beelden (terwijl ik mijn ketting bedruppelde) van het Italiaanse futurisme. Vooral Italiaanse kunstenaars plachten er wel eens de lof te zingen van nieuwe technieken. Althans: wat dat voor hen was.
Op de foto hierboven heb ik een eigen foto van de cassette van mijn koersfiets laten overvloeien in een afbeelding van een schilderij van zo’n Italiaanse futurist, Giacomo Balla. Het heet ‘De snelheid van een motorfiets’.
Ik denk aan Veloce. Zie het klankgedicht hierboven. Dat is muzikale snelheid. Het Italiaanse futurisme bezong al ruim honderd jaar geleden snelheid en techniek. Balla deed ook nogal euforisch over het lawaai van auto’s en motorfietsen. Ik zou hun lofzangen nu herdichten en het hebben over snelheid als muziek van onze fietsen. Een peloton wordt dan een symfonieorkest.
Lees Marinetti, kunstbroeder van Balla: ‘Voortgejaagd in een waanzinnige rit, alleen met de zwaaiende dronkaards die onzeker langs de muren van de stad fladderen’. Dan kende hij de start van de Ronde van Vlaanderen voor wielertoeristen nog niet.
Nog Marinetti, in het eerste futuristische manifest, uit 1909: ‘Wij verklaren dat de glans van de wereld zich met een nieuwe schoonheid heeft verrijkt: de schoonheid der snelheid. Een racewagen die vooruitschiet op kruit, versierd met grote pijpen als slangen met ontploffende adem, is mooier dan de Nike van Samothrake’.
Laten we nu misschien het futurisme herschrijven. ‘Wij verklaren dat de glans van de wereld zich met een nieuwe schoonheid heeft verrijkt: de schoonheid van de vélo’. Bekijk je fiets voortaan vanuit zijn veloce. De muziek van zelf voortgebrachte snelheid. Zoef door polders. Fluit mee met je ketting. Piep (desnoods) mee met je remmen. Klink schor met bemodderde remblokjes. Speel in op de wind. Laat je meedrijven. Vorm er een duet mee. Samen even vals. Samen met overslaande stem.
Dat een filosoof zich nog eens over het lot van fietsketting en -cassette zou buigen. Ik draai dus ik ben. Ik bekijk ze en mompel nog iets over die esthetiek van tandraderen. Over blinken. Over de schoonheid van modder. Over bevlekt ontvangen in de wereld te staan. We lijken elkaar te begrijpen. Af en toe knarsetanden we dan ook samen. We draaien, dus we zijn.
I miss you most of all when autumn leaves start to fall. Dat zingt Eric Clapton. Ik heb vanaf nu niks tegen een herfstblaadje tussen de tandwielen. Denken we daar eens aan in deze tijd van het jaar. Alleen in de garage staan, onberoerd, onbevlekt. Voor onze fietsen is dat maar niks. Voor ons trouwens ook niet.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.