Sportmensen en filosofen hebben minstens één vraag, lees: probleem, gemeen. Het gaat om een vraag of een probleem waar geen eensluidende oplossing voor bestaat. Je kan er alleen maar in het reine mee komen, je telkens opnieuw afstemmen op de onvermijdelijkheid ervan. Laten we het misschien eerder een uitdaging noemen dan een probleem of een vraag: de uitdaging die ons wordt gesteld door de eindigheid van ons lijf. Voor filosofen houdt die uitdaging in de euvele moed toch te durven gewagen van iets als een zinvol leven. Oké, we vertrekken dan ooit wel eens naar de eeuwige jachtvelden, maar ondanks dat nooit te vermijden vertrek, maken we er hier en nu, op deze ook al eindige aardkluit het beste van en we noemen dat zinvol of betekenisvol. En voor mijn part zwijgen filosofen er vervolgens best zoveel mogelijk over hoe je dat zinvolle accent op het verhaal van je leven kan neerpoten. Ieder zoekt de eigen maat.
Voor sportmensen geldt iets gelijkaardigs. Hun eindigheid is op het eerste gezicht minder dramatisch dan dood gaan, maar we weten allemaal zeer goed dat het daar bijwijlen minstens de schijn van heeft. Wat als ik niet meer kan sporten? Hoe zinloos zou dat leven er dan plots uitzien? In de filosofische verhalen die ik vertel heb ik het graag over datgene waardoor wij gedragen worden in het leven. Iets is onderliggend aan het overgrote deel van onze manier van denken en handelen. Sport en de zelfzorg die ermee gepaard gaat kan die dragende dimensie aanbrengen. Wie goed en fijn en bewust wil sporten laat zich sturen door wat daarvoor nodig is: oefening, voeding, rust, evenwicht… We laten toe dat sport zin en betekenis geeft aan ons leven, ook al gebeurt dit vaak op een onbewuste, quasi organische manier. Ons lijf heeft een eigen verstand.
Ik heb lange tijd niet meer over sport geschreven. Mijn laatste column voor deze pagina’s hier dateert van 8 oktober 2016. Dat is althans de dag waarop ik ze schreef. Ik probeerde daar – inderdaad – in het reine te komen met een hakkelend en tegenpruttelend lijf. Sport is fantastisch tof en leuk en boeiend, maar het kan ook wel eens gebeuren dat pijn al dat positiefs gaat overstemmen. Dan lijkt een grens bereikt. In die laatste column – die dezelfde titel had als de huidige, maar dan zonder (bis) – pleitte ik ervoor grenzen niet te zien als iets waar we een einde bereiken, maar integendeel als een plek waar iets nieuws begint. Kwestie van een ander perspectief te hanteren. Mijn column had toen wellicht iets therapeutisch’. Ik zocht een filosofisch doekje voor het bloeden. Existentiële EPO. Maar eigenlijk was ik een beetje afscheid aan het nemen. U vergeve mij dat ik mijn medische problematiek hier niet meteen open en bloot beschrijf, maar het nieuws dat ik in enkele weken tijd te verwerken had gekregen over de toestand van mijn botten en gewrichten en van mijn hart, maakten me toendertijd moedeloos. Het zou nooit meer worden als voorheen. Hardlopen zou ik niet meer kunnen. Fietsen zou blijven pijn opleveren en ging om cardiologische redenen liever bergaf dan bergop. En zelfs als ik mijn vrouw te diep in de ogen keek, begon ik mij al af te vragen of mijn hartfrequentie niet te lang in het rood ging.
Sportmensen en filosofen hebben minstens één vraag, één probleem gemeen. Het gaat om een vraag of een probleem waar geen eensluidende oplossing voor bestaat. Je kan er alleen maar in het reine mee komen, je telkens opnieuw afstemmen op de onvermijdelijkheid ervan. Wat hen verder verenigt, of dat althans zou kunnen, is dat ze die vraag blijven stellen, dat ze telkens nieuwe antwoorden bedenken, nieuwe oplossingen zoeken en zien, zich telkens opnieuw afstemmen op de onvermijdelijkheden die ’s mensen existentiële en sportieve wegen kruisen. Elke nieuwe grens biedt altijd en onvermijdelijk een nieuw perspectief, een nieuw uitzicht op een toekomst die je weliswaar anders invult, maar even zinvol, even betekenisvol. Ik citeerde in die colum van 8 oktober 2016 een fragmentje uit een gesprek dat ik tien jaar eerder met Marc Herremans had voor de krant De Morgen. Hij zei dat ons leven op een kaartspel lijkt. Soms krijg je goeie kaarten. Soms slechte. Maar met de kaarten die je krijgt, tracht je altijd het beste spel te spelen. Dat vind ik nog altijd een ongelooflijk schone wijsheid. Herremans heeft dat zelf fantastisch knap aangepakt.
Pas recent ben ik gaan beseffen dat ik ook ben blijven spelen met die kaarten die weinig goeds beloofden ondanks mijn initiële onheilsstemming na alle medische wanklanken. Ik las een tekstje van een oud student van mij. Hij beschreef hoe hij zich op zijn veertigste nu stukken beter voelt dan op zijn twintigste. Mede omdat hij beginnen sporten is. In de dromerige bui die volgde op het lezen van dat stukje tekst, stotterde ik – stilletjes in gedachten – iets gelijkaardigs: als ik verder ga als nu voel ik mij volgend jaar op mijn zestigste stukken beter dan eerder op mijn dertigste. Kwestie van afgeronde getallen te gebruiken. Ik kan me niet meer herinneren wanneer ik nog zo goed en leuk en fijn kon sporten als nu. Ondanks de hoger beschreven carrosseriële en anderssoortige problemen.
En de zin om te schrijven kwam ook terug. Filosofen moeten dan misschien wel niet té expliciet aan anderen uitleggen, laat staan voorschrijven, hoe zij tot een betekenisvol en goed leven komen, maar ik mag misschien toch wel het verhaal doen over hoe ik tot deze grens-met-fantastisch-vergezicht hier en nu gekomen ben? En welk perspectief ik zie.
Dus dacht ik: schrijf aan de hoofdredacteur een vriendelijk bericht met de vraag of je terug je filosofisch-sportieve hersenspinsels kwijt kan op zijn virtuele pagina’s. Zeg dat je mensen wil tonen dat elke grens een nieuw begin kan zijn. Dat opgeven misschien niet hoeft ook al lijkt dat zo en ook al wordt je dat niet letterlijk aangeraden, maar je begrijpt het wel zo. Vraag hem of je een reeks sportblogs mag schrijven over je klauterpartij vanuit de peilloos lijkende diepte van de spreekwoordelijke lappenmand. Hoe je over het randje van de mand al na enkele maanden opnieuw de wenkende verte zag van veel en fijn en leuk sporten. Hoe dat misschien een beetje inspirerend kan werken voor de lezers hier. Beloof er gratis en voor niks wat levensfilosofie aan toe te voegen, dat is tenslotte je job. Als die hoofdredacteur die reeks nu liever ‘sportief dagboek van een koppige ezel’ noemt, zeg je dat dit ook goed is. Het verhaal gaat hoe dan ook over het leren luisteren naar een lijf. Hoe dat lijf vraagt: probeer dat eens of dat. En hoe dat wellicht afwijkt van de gebruikelijke regeltjes. Koppig. Eigenzinnig. Zeg maar. Ik ben geen toptrainer, maar een geschoold en professioneel werkzaam filosoof. Van een filosoof kan je leren dat de werkelijkheid altijd maar een mogelijkheid is. En dat er meerdere mogelijkheden zijn die je werkelijkheid kunnen kleuren.