Ik zou zeggen: zak even onderuit voor een les filosofie. Na die les volgt dan een toepassing ervan op onze trainingspraktijk. En hoe we daar anders kunnen naar kijken.
Eén van de vele specialismen in de filosofie gaat onder de wat duister klinkende naam ‘hermeneutiek’ door het min of meer wetenschappelijke leven. Hermeneutiek betekent eigenlijk niet meer dan ‘de leer van het verstaan’. In vervlogen tijden richtte dat verstaan zich op allerlei al dan niet heilige teksten en hoe die te interpreteren vielen. Een recentere tendens zegt dat de mens sowieso een hermeneutisch wezen is. Enkele grote kleppers uit de geschiedenis van de filosofie – ik zal u de namen besparen – stellen immers dat het verstaan onze eigenlijke manier van in de wereld zijn is. Lees dat zo: we dragen allen een bril met telkens lichtjes anders getinte glazen. Die glazen kleuren onze visie op de werkelijkheid, hoe we de wereld en onszelf daarin verstaan. Die kleur is echter niet zomaar willekeurig. Een visie op de wereld kies je niet zoals je een paar nieuwe loopsloffen uit de rekken laat halen. De cultuur en/of traditie waarin wij ooit in onze kinderschoenen zijn gedropt en daar later min of meer uitgegroeid zijn, bepaalt in grote mate de teint van onze brilglazen. Hoe we de werkelijkheid bekijken, bepaalt vervolgens onze manier van handelen, of – bijvoorbeeld – van hoe wij onze doelstellingen bepalen. Zeg maar: vanuit welk perspectief we ons eigen reilen en zeilen ordenen, er zin en betekenis aan geven, er waarde aan toekennen… Met die blik zullen we dan uiteindelijk de resultaten van ons handelen beoordelen. Uw uiteindelijke doelstelling bepaalt dus al van meet af aan hoe u alle handelingen die daar moeten naartoe leiden, gaat vorm geven. Nog anders: het beginperspectief richt van bij het begin de blik waarmee u oordeelt op het einde van de weg die u wou gaan. Wat leert de hermeneutiek ons nu over onze eigen cultuur?
In onze westerse cultuur bestaat al eeuwenlang een overheersende tendens om alles wat we doen zo efficiënt mogelijk te doen. Graag willen we daar ook objectieve cijfertjes kunnen op plakken. We oordelen van daaruit graag op een berekenende manier, en die manier maakt het mogelijk om ons te vergelijken met anderen of om onze eigen eerdere verwezenlijkingen cijfermatig te toetsen. Kwantiteit gaat nogal vaak boven kwaliteit.
Hoort u mij komen?
Laten we dit eens toepassen op het sportgebeuren. Vanuit welk perspectief organiseren en beoordelen wij onze eigen al dan niet bescheiden sportexploten? Met ‘wij’ bedoel ik dan: de recreatieve sporters die Paul Van Den Bosch zo’n toffe gast vinden omdat hij ons gratis laat meeproeven van loop- of fietsschema’s die ons in staat stellen op een verantwoorde manier ergens aan een startlijn te verschijnen, vervolgens een aankomstmeet te halen en nadien al opnieuw naar een volgende keer te gaan verlangen. Ons voornaamste doel daarbij is dan in de eerste plaats het eigen plezier en genot. Maar toch, maar toch…
Ik durf er een stevig paar pinten op verwedden dat u volgende vraag krijgt na het lopen van een halve of hele marathon, of na het beklimmen van de ons allen heilige Mont Ventoux: ‘En, in welke tijd heb je dat gedaan?’. Zelden zal iemand in een eerste reactie peilen naar je subjectieve beleving met een vraag waarop je zou kunnen antwoorden: ‘Genoten, mens, genoten dat ik heb! Seks is het niet, maar het lijkt er verdorie toch goed op’. Dat is een soort waardering die zich niet in cijfertjes laat uitdrukken. Het is iets van je zelf. Het valt moeilijk te vergelijken met anderen. (Ziet u al het podium waarop de grootste genieters bekroond worden?) Bovendien, en dat is nu net het ergste: als die cijfertjes tegenvallen op de ene dag, lijkt alles voor niets geweest. Zoveel maanden opgebouwd, zoveel getrotseerd, zoveel gelaten… en dat laat u die chrono zomaar toe uw humeur op wintertemperatuur te zetten. Niet?
Misschien kunnen we ook anders kijken naar onze sportesbattementen? Een beetje minder technisch, minder op het objectiveerbare en meetbare gericht, maar meer op het subjectieve, gevoelsmatige en esthetische ervan. Ik geeft twee voorbeelden.
Waarom zou de tijd die u heeft nodig gehad om een halve of hele marathon als enige criterium moeten gelden om het al dan niet welslagen van uw onderneming te bepalen? Alleen al het feit dát u die afstand heeft gelopen, kan toch ook als een succes gezien worden?
En dat u vervolgens met een lekker gevoel onder de douche bent gestapt en nog een avond of langer wat euforisch hebt lopen doen. U blikt dan op de hele periode die daaraan voorafging terug als een tijd waarin u voor het eigen lichaam – en bijgevolg ook voor de eigen geest – zo prachtig zorgzaam bent geweest. U was een kunstenaar die aan een sculptuur werkte en niet een boekhouder voor wie uiteindelijk de cijfertjes moesten kloppen. Voor die laatste is het cijferperspectief zondermeer noodzakelijk: cijfers vertellen het verhaal dat zij of hij nodig heeft. Maar ons verhaal, het verhaal van de bevlogen recreatieve sporter, wordt er wat te eenzijdig mee belicht.
Een tweede voorbeeld. Iets meer provocerend misschien.
In enkele recente nummers van populaire sportbladen werd mij duidelijk hoe diep die op objectiveerbare prestaties gerichte manier van trainen er bij ons in zit. In het maartnummer van Runner’s Worldvond ik een artikel over het belang van crosstraining, het integreren van andere sporten in je trainingsprogramma. De auteur haalt een aantal redenen aan waarom crosstraining belangrijk is. De voornaamste zijn blessurepreventie en het opkrikken van je wekelijkse trainingsomvang. Daar valt op zich niets op aan te merken en er is geen haar op mijn hoofd dat eraan twijfelt dat het van belang is specifiek te trainen voor wie ergens een prestatie wil neerzetten. Wie hard wil kunnen lopen, fietsen of zwemmen, moet vooral respectievelijk loop-, fiets- of zwemtrainingen doen. De auteur van het artikel in Runner’s World, Ed Eyestone, geeft dan ook de raad de crosstrainingen niet meer dan 25 tot 30 % van de wekelijkse kilometeromvang in beslag te laten nemen. Hardlopers mogen vreemdgaan, maar niet te veel .
In dezelfde maand antwoordt wielertrainer Adrie van Diemen in het maandblad Fietsop de vraag van een lezer naar de combinatie van wielrennen met andere sporten dan nog iets strenger. Fietsen is immers een activiteit die concentrische spiercontracties vraagt, terwijl bijvoorbeeld lopen een excentrische spiercontractie oplevert: door een uitwendige kracht wordt de spier opgerekt. Van Diemen besluit: ‘Welke sporten blijven er dan over? Inderdaad schaatsen, skeeleren, trapop lopen en weer met de lift naar beneden en bergop lopen’.
Uiteraard is Van Diemen een uitstekende wielertrainer. Misschien is hij ook een zeer goeie looptrainer. En ongetwijfeld heeft Ed Eyestone het in Runner’s Worldtechnisch gezien helemaal bij het juiste eind. Alleen, hun antwoorden zijn enkel ingegeven door het vooropstellen van het bereiken van een piek in die ene specifieke sport. Het welslagen van hun adviserende functie zal afgemeten worden aan de cijfertjes die diegenen aan wie het trainingsadvies was gericht op die ene specifieke dag zullen neerzetten. Mag dat? Natuurlijk mag dat.
Hun verhaal spreekt mij echter niet aan. Ik wil ’s morgens uit mijn bed wippen en voor het ontbijt al een uur gaan hardlopen. Als ik tegen de avond mijn boeken even beu ben, wil ik op mijn racefiets of mountainbike fysiek en geestelijk gaan bijtanken. Heel graag wil ik binnenkort drie keer op een dag de Ventoux naar boven rijden. Als het maar 2,6 keer is omdat ik net iets te weinig fietskilometers heb gedaan, zal ik niet in zak en as zitten. De kritiek zou dan kunnen luiden dat ik niet specifiek genoeg getraind heb. Als ik terugkom uit Bédoin zal ik er misschien even toe neigen wat uit te rusten. Maar daarna is die zogezegd overtollig aangesproken spiermassa klaar om zich te gaan voorbereiden op het lopen van een marathon een maand of drie later en zullen mijn pezen en gewrichten niet gaan lastig doen wegens eenzijdig ongebruikt gelaten. Tijdens de voorbereiding op die marathon zal ik ook veel meer fietsen dan goed is voor een ‘echte’ marathonloper. Tenminste als ik enkel die chrono mijn perspectief zou laten bepalen. Mijn vraag aan u: is ons perspectief zo snel mogelijk te gaan, of zou het kunnen luiden: zo compleet mogelijk voor ons lichaam te zorgen? Ik opteer voor het tweede.
Gelukkig ben ik maar een filosoof en geen toptrainer in spe.