Of ik nog tegen 1 december mijn eerste column zou schrijven voor dit blad? Een vraag per e-mail. Nee, dacht ik, eigenlijk niet. Ik had nog niet eens de tijd kunnen nemen om een titel te bedenken die al die komende columns een herkenbaar gezicht moesten geven. Maar goed, als debutant wil je niet moeilijk doen. Mijn antwoord via de elektronische post: ‘Straks ga ik fietsen, dan kan ik er eens over nadenken’.
Dat denkende ik in kwestie is een filosofieprofessor met een nogal straffe hang naar lijfelijke activiteit. Sportactiviteit. In dat antwoord ligt eigenlijk een hele filosofie besloten. Over hoe lichamelijke oefening een denken in beweging zet. Hoe sport ideeën laat opborrelen. Creatief maakt.
Maar, op die late novemberdag, koud winderig en doorspekt met af en toe plagerige regenbuitjes was er nog niets opgeborreld. Een sprekende titel moest ik hebben. Een titel die mijn filosofische arbeid van de voorbije jaren treffend kon vatten. Hij moest iets zeggen over mijn onbehagen met een hele westerse traditie van denken. Over hoe het lichaam daar simpelweg werd weg gedacht, buitenspel gezet. De geest heerste. En geest was er per definitie iets onlichamelijks. En: stond veel hoger dan dat lijfelijke gedoe, dat die geest alleen maar kon in de war brengen. Zoiets. Vandaar wellicht het dédain bij nogal wat intellectuelen voor sport.
Tot de brug in Schoonaarde had ik de wind tegen. Aan de andere kant van die brug begon ik de Scheldedijk te volgen in de tegenovergestelde richting. Wind in de rug. En plots was hij daar. Na één uur en drie minuten. Een titel! Zomaar uit het schrale riet kwamen die woorden mij aangewaaid: Bevlekte ontvangenis. Ik vermoed dat ik mijn juichkreet niet eens proberen onderdrukken heb. Die twee woorden zeggen alles wat ik in mijn sportfilosofie kwijt wil.
U kijkt verbaasd?
Bij de oude Grieken, mijn verre filosofische voorvaderen, merken we nog een rijkelijke belangstelling voor de samenhang van lichaam en geest. Levenskunst – de zoektocht naar het goede leven – draaide bij hen zowel om het cultiveren van de geestelijke aspecten van onze existentie, als om de lichamelijke. Filosofie en geneeskunst gingen er vaak hand in hand. Ik weet niet of de opkomst van het Christendom daar onmiddellijk verandering in heeft gebracht. Feit is wel dat in de christelijke leer al snel het lichaam als het zondige vlees werd geïnterpreteerd. Dat vind ik echter minder belangrijk dan wat er zich vanaf de zestiende-zeventiende eeuw heeft voorgedaan in het westerse denken. Met een filosoof als René Descartes werd de mens exclusief gezien als een rationeel wezen. ‘Ik denk dus ik ben’, klonk zijn befaamde slagzin. Met de nadruk op denken, en dus niet op voelen of op een lijfelijke aanwezigheid. De filosofie wenste vanaf dan zekerheid na te streven, zoals dat in de wiskunde het geval was. Het lichamelijke vond daar geen plaats, net omdat het een wat onvoorspelbaar en onberekenbaar karakter kan hebben. Wat niet rationeel kon gevat worden, moest dan maar weg gedefinieerd raken. Hoe dat lichaam het geestelijke functioneren beïnvloedt en kleur geeft, – bevlekt -, was niet aan de orde.
Dat is een gekke toestand. Recente ontwikkelingen in de neurowetenschappen laten zien dat het lichaam eigenlijk onze primaire toegang tot de wereld vormt. Bevindingen daar tonen aan dat wij vaak reacties hebben die puur lichamelijk zijn ingegeven, nog voor ons brein echt rationeel aan de slag gaat. Als hier plots een brullende leeuw mijn werkkamer binnenstormt, dan reageert eerst mijn lichaam en brengt het een hormonale reactie teweeg die bij mij de reflex tot vluchten opwekt. Fracties later pas dringt dit door tot mijn rationele bewustzijn. Dit soort zaken is wetenschappelijk aangetoond. Maar ga gewoon ook eens bij uzelf na hoeveel u wel niet doet vanuit een lichamelijke interactie met de omgeving. Als u een trap oploopt, hoeft u daar niet rationeel over na te denken: linkerknie 90° heffen, dan rechterknie… Zo werkt dat niet. Het lichaam denkt daar zelf, als een respons op wat een omgeving van ons vraagt.
Die Oudgriekse levenskunst zou nu kunnen geherwaardeerd worden, met behulp van de neurowetenschappen. Een oud student van mij, die al een loopbaan als psychiater had uitgebouwd, zei me ooit dat de mens in feite een soortement chemisch fabriekje is. Ik vond dat wat provocerend klinken voor een filosoof. Maar eigenlijk had hij gelijk. Onze gevoelens van geluk, genot, stress, angst of verliefdheid zijn inmiddels netjes hormonaal te traceren. Dat betekent niet dat ze de enige verklaring zijn voor die emotionele toestanden, wel dat ze er de noodzakelijk voorwaarde van vormen.
Het goeie nieuws is nu dat wij geen willoze toeschouwers zijn van wat zich in dat chemisch fabriekje afspeelt. We kunnen er zelf mee aan de slag. Door een goeie lichaamszorg. Of door te sporten. Vóóral door te sporten.
Op het congres van Sporta heb ik sport daarom als een levenskunst omschreven. De zoektocht naar een goed en gelukkig leven, de queeste die ook onze Oudgriekse filosofen dreef, heeft alle uitstaans met zelfzorg, wat betekent: zorg voor het lichaam. En dus voor onze emotionele en geestelijke huishouding.
Een gezonde geest in een gezond lichaam. Dat torenhoge cliché blijft overeind. Maar het klinkt mij wat te braaf. Kunnen we daar niet iets van maken als ‘een bruisende geest in een bruisend lichaam’? Kent u die sportroes die tot creativiteit leidt? Mijn beste ideeën als filosoof en schrijver zijn nagenoeg altijd uit een loop- of fietstraining voortgesproten.
Duursport is voor mij quasi een vorm van meditatie. Soms als ik met een of ander filosofisch probleem worstel, ga ik fietsen en kom ik nagenoeg altijd met een opgelost probleem terug thuis. Sport kuist de geest. Brengt harmonie in een ideeënchaos. Fascinerender vind ik de ‘wilde’ ideeën die ik krijg tijdens het hardlopen of fietsen. Ideeën om een boek te schrijven of een artikel bijvoorbeeld. Plots zijn die daar. Ongevraagd en onverwacht. Ze zijn niet tembaar, niet voorspelbaar, niet beheersbaar. De lijfelijke worsteling stemt de geest, geeft er een kleur aan, laat hem spreken.
Die late novemberdag nam ik mijn met een heel peloton modderspatten getooide koersspullen mee onder de douche. Een tip die ik las bij Dirk van Weelden, een Nederlandse schrijver, filosoof en hardloper.
Bevlekte kleren van bevlekte geesten in een bevlekte douchecel.
Kraan dicht. Dit artikel schrijven was nog maar een detail. Tijdens die uiteindelijk drie uur durende rit had elke zin zich al geschreven.