Ik ga het land een dienst bewijzen. De kersperiode leent er zich voor vind ik. Ministers en anderssoortig bewindsvolk doe ik hierbij het genoegen hen een goed voornemen te bezorgen. Het zal hen niet met een kater achterlaten en bovendien menig burger van dat kopkriebelende onding bevrijden. Ook zal ik taal- en andere grenzen overbruggen. In een en dezelfde beweging haal ik de loodzware lasten van de gezondheidszorg naar beneden. Werkgevers zullen mij spontaan in de armen sluiten wanneer al spoedig blijkt dat de bij hen loontrekkende dames en heren op tijd komen. Straffer nog: ze komen met de glimlach op tijd.
Met dit alles voeg ik mij bij de illustere schare filosofen die na noeste denkarbeid in besloten werkkamers een utopische blauwdruk voor het maatschappelijke reilen en zeilen ontvouwden. Ze zijn daar nagenoeg altijd in mislukt. Lukte het hen toch, dan had dit rampzalige gevolgen: terreur, uitsluiting, discriminatie van wie een ander kleurtje had dan uniform voorgeschreven.
Mijn utopie moet dit desastreuze effect omzeilen. Laten we er met een bocht omheen fietsen.
Inspiratie vind ik in het boekje Eloge de la bicyclettevan de Franse antropoloog Marc Augé. Zijn geschrift vorm een mix van politieke, sociologische en filosofisch essayistiek. De slotzin luidt: ‘Le cyclisme est un humanisme’. Dan denkt Augé niet aan Lance Armstrong of aan Alberto Contador, maar aan u en mij. Aan hoe wij allen samen onze wereld leefbaarder kunnen maken. Mijn utopie wil om die reden dan ook af van wat Augé in een ander boek van hem de non-lieuxnoemt, de non-plaatsen.Dat is de term die hij bedacht voor omgevingen zoals snelwegen, vliegvelden of fors uit de commerciële kluiten gewassen supermarkten, waar vooral uniformiteit heerst en zich alles behalve een sociale band met anderen laat voelen. Vluchtigheid is er het door allen aanvaarde, door niemand bevraagde dictaat. Voor Augé leven we in een periode die hij als de supermoderniteit bestempelt. In dat era neemt de hoeveelheid non-plaatsen schrikbarend toe. Uiteraard heeft dit zo zijn implicaties voor onze samenleving. Non-plaatsen maken nu eenmaal veel menselijke interactie overbodig. We worden eenzaam middenin alle drukte.
Dat ga ik dus oplossen. Ik doe dat als voor de rest overigens bescheiden filosoof. Ik onderscheid mij echter van mijn utopieproducerende voorgangers door het merkwaardige fenomeen dat mijn werkkamer een oppervlakte omvat van – naar ik schat – ongeveer 7500 m2. Dat is de biotoop die ik al fietsend bestrijk, met het eigen huis als vertrek- en aankomstplek. Zo leert een mens zijn wereld kennen. Al wandelend trouwens ook.
Hoe gaan we dat nu voor elkaar krijgen? Ik zie geen andere mogelijkheid dan een heuse revolutie. Dat is nog eens lang geleden zie! Laten we in het klein beginnen en eerst Brussel aanpakken. Eén van mijn frequente tussenstops is mijn bureau op de Vrije Universiteit aldaar. Maar Brussel lijkt fietsers te haten. Ik voel mij er uitgesloten. Beetje marginaal zelfs. Pedalerend in de marge van het Echte Verkeer. Een initiatief als Villo!vind ik weliswaar van een zaligdoende creatieve en zachtjes-de-wereld-verbeterende ingesteldheid getuigen. Op diverse plekken in de stad kan je (tegen betaling) namelijk een fiets uit de rekken plukken en die elders in gelijkaardige rekken achterlaten. Prachtig. Maar verandert dat iets aan de fietsbaarheid (dwz de aaibaarheid met twee wielen) van de stad? Nee, daar valt geen decorverandering te bespeuren.
Kijk dan eens naar de Deense hoofdstad Kopenhagen. Daar krijgen fietsers vanaf eind volgend jaar hun eigen snelweg. Liefst 36.000 fietsers maken nu elke dag gebruik van de zogeheten Noerrebrogade. Tijdens de spits levert dat wel eens een fietsfilepobleem op. De bouw van snelwegen aan weerszijden van de populaire weg moet daar gaan aan verhelpen. Het traject zal vijftien kilometer lang zijn, de weg vier meter breed. Leuk: zelfs ‘pitstops’ worden voorzien waar pechvogels hun banden kunnen oppompen of kleine reparaties uitvoeren. In 2012 volgt de aanleg van een tweede stuk snelweg, van twintig kilometer lang. Politici in de Deense hoofdstad hopen met die plannen ook meer mensen aan te zetten de wagen thuis te laten. Op dit moment gaat al 37 procent van de bewoners van de buitenwijken met de fiets naar het centrum. Over vijf jaar moet dat aantal vijftig procent bedragen. Zouden we Brussel zo eens kunnen bekijken? Ik vrees ervoor. Begin december las ik inKnacknog een dossier over de minder goeie groene prestaties van Vlaanderen en over plannen voor de aanpak van de mobiliteitsproblematiek alhier. Het weekblad voerde een Vlaams parlementslid, Irina De Knop, op dat het probleem van Brussel als dé filehoofdstad van Europa wil aanpakken. Nergens anders immers doen de pendelaars – 350.000 in aantal – er langer over om op hun werk te raken. Vorig jaar had deze politica ook al eens een resolutie ingediend over het mobiliteitsvraagstuk in Brussel en Vlaams-Brabant. Maar terwijl ze zich vorig jaar nog beperkte tot het bepleiten van een goed gekozen verbreding van de Brusselse ring, wil mevrouw de Knop het nu op een andere manier breed zien. Citaat uit Knack: ‘Ik heb veel geleerd uit de manier waarop mijn eerdere resolutie is behandeld. Vooral dan dat voorstellen die alleen rond de auto draaien, zoals de verbreding van de ring, gedoemd zijn om te verzanden in het traditionele debat tussen de Lijst Dedeckers van deze wereld, die desnoods dubbeldekssnelwegen willen bouwen, en de linkerzijde die alle heil verwacht van het openbaar vervoer. Daarom bepleiten we nu drie zaken: dat men oog heeft voor de mogelijkheden die de combinatie van auto en openbaar vervoer biedt, dat het Vlaams Gewest gaat samenwerken met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest én dat er duidelijke algemene doelstellingen komen. Kortom, we willen een masterplan voor Brussel, gedragen door alle betrokkenen’. Alle betrokkenen? En de fietsers dan? Waar passen die in het plan dat zogezegd ‘multimodaliteit’ als sleutelelement hanteert. Dat betekent blijkbaar dat je niet zomaar zowel in het openbaar vervoer als in wegen moet investeren, maar ook dat je oog moet hebben voor de aansluiting van het een op het ander. Het wondermiddel zou daar heten: meer parkeerplaatsen aan de stations in de gemeenten rond Brussel. Zou kunnen dat dit helpt. Zoals doekjes voor het bloeden helpen.
Geef mij dan maar de utopie van Marc Augé. Parijs zou hij enkel nog willen toegankelijk maken voor openbaar vervoer. Autobezitters parkeren hun vierwieler in garages aan de rand van de stad. Welkom in de marge. De rijstroken zijn er deels voor autobussen, maar grotendeels voor fietsers. Die ontdekken hun stad opnieuw. Ze ontdekken elkaar opnieuw. Laten we de Parijzenaars voor één keer te snel af zijn en maak van Brussel de stad van het flaneren op twee wielen. Of drie voor de fietstaxi’s. Werkplaatsen duiken op in elk stadsdeel. Creatievelingen winnen prijzen met de meest uitbundige fiets. De décapotablemet pedalen overwint herfst, winter, maartse buien en aprilse grillen. De zon maakt hij in de rest van het jaar nog een paar graden genietbaarder. Weg verzuring. Weg taalbarrières. We spreken één taal, die van de fiets. De Kopenhagen-norm zal ons doel worden. Vijftig procent van 350.000 is 175.000. En dan allen samen beginnen belrinkelen.
Ik mag toch eens dromen in deze Kerstperiode?