Laten we dit een beschouwing over het niet-deelnemen noemen. Verwacht u aan een hoop melancholie, het steunen en zuchten van een inspanningshongerige die zichzelf in de nasleep van een medisch kwaaltje tot ‘mental coach’ benoemt, maar in de praktijk niet verder komt dan nagelbijtend op bed of later wachtend in de auto de niet wijkende regenbuien plaatsvervangend te vervloeken. Al schrijvende wil ik deze donkerblauwe nevelen des levens plaats laten ruimen voor de keerzijde van de in dit geval donkergekleurde medaille. Zal dan volgen, als besluit, de sprankel licht, dat bundeltje op de toekomst gerichte energie dat het leven van tijdelijke kleurloosheid bevrijdt.
Niet vrij van enige zelfironie bedenk ik deze olijke beginzinnen, wachtend op een terras om een ‘menu vélo’ te bestellen. Voor €10 biedt een pizza-grill in het centrum van Bédoin een pasta bolognaise, een drankje en een koffie. Een bewijs van vélo-identiteit dient niet voorgelegd. Wellicht werd dat op 13 juli 1967 ook niet van Tom Simpson gevraagd toen hij in de bar hier enkele huizen verder de laatste pastis van zijn leven dronk. Althans zo luidt de sportlegende. Maar sportlegendes zijn uiteraard altijd waar. Was dit overigens dezelfde sport als wat we nu nog altijd wielrennen noemen? Zie je de camera’s al gericht op Christopher Froome die zich van de fiets laat glijden om in er in een bar nog eentje te gaan drinken? Of dat zijn sportbestuurder hem opnieuw op de fiets zou zetten na eerst compleet uitgeleefd te zijn gevallen? Wielrenners stierven ooit heroïsch. Al zou dat heroïsche nu wellicht anders heten. Simpsons monument dient om te herinneren, maar even nadrukkelijk staat het er definitief verleden te wezen.
Wat zou die dag in ’s mans hoofd gespeeld hebben? Zouden dat ook donkerblauwe nevelen geweest zijn? Of gele? Het geel van zonnebloemen. In dit geval hoe dan ook de zonnebloemen van Vincent Van Gogh. Twee jaar geleden wandelde ik hier enkele decakilometers verder nog langs reproducties van werk van hem in de achtertuinen van het psychiatrisch ziekenhuis in Saint-Rémy-de-Provence. Vincent zweette daar de blauwzwarte sterrenhemel in zijn hoofd uit. Vergeefs. Of misschien niet. Ik zweette er, in die achtertuinen, een hoofdstuk biografie uit, genre ‘starry starry night’ met veel te veel ongelukszwangere wolken. Dat kan ook gezien worden als een uitdaging om te herbeginnen. Mijn tweevoudige klim naar de top van de Mont Ventoux eerder dat jaar had daar symbool voor gestaan. Starry starry night met belofte van zon.
We vertrokken deze morgen in pletsende regen. Ik als chauffeur en mezelf dus troostend met het idee ‘mental coach’ te zijn. Zij als Kannibaalhongerige heldin in spe, nerveuzer dan de verzamelde Rode Duivels samen, straks voor de aftrap tegen Ierland. Maar voetbal kent natuurlijk geen Mont Ventoux.
De omroeper bestempelde hen allen als helden. Ongeveer drieduizend paar regenopspattende wielen dropen mij voorbij deze morgen. Ik bracht supporterend stotterend iets uit van ‘komaan schat’ en dan nog wat onduidelijk gebrabbel. Op het filmpje dat ik maakte van de start hoor ik mezelf. Ongeveer zo moet Tom Simpson hebben geklonken toen hij zichzelf moed insprak na die laatste pastis en voor zijn finale pedaalslagen. Ik fantaseer maar wat over Tom. Tommeke Tommeke Tommeke toch. Anders klinkend dan bij het verbaal in de armen sluiten van een coureur in regenboogtrui met dezelfde voornaam.
Enkele uren later. De tijd tikte trager weg dan anders. Omhelsende armen en warme handen had ik mijn vrouw beloofd per sms. Kleumkou had ze mij laten weten in Sault gearriveerd te zijn. Al een deelnameloze dag lang liep of lag ik emotioneel te overdrijven en ik bedenk dat ik de tranen niet zal kunnen bedwingen als ze de kamer binnen komt straks. Ik zie het al: la Beauté après le Ventoux.
Uiteindelijk wordt het anderhalf uur door beregende autoruit staren op het plein voor het Centre Culturel van Bédoin. Wielrenners druipen voorbij. Niet één kijkt vrolijk. Per paar regentrotserende wielen stijgt mijn ongerustheid. Het rotgevoel over het niet kunnen deelnemen transformeert zich in treurnis niet naast haar te kunnen fietsen nu. Ze arriveert met een onverstoorde blik. Zoals wel vaker lijken – lijken – inspanningen haar niet te raken. We kijken elkaar in de ogen. Mijn melancholische bui wordt met haar zonnebloemkleurige glimlach weggepenseeld. Emotionele supercompensatie. Ik leef op bij het voelen van haar inspanningsvolgekladderde lijf. Ik ben de bloemenjongen die zich op het podium mee de overwinnaar waant. Deelnemer en niet-deelnemer arriveren samen. Ze zegt: ‘Dit nooit meer’. Ze bedoelt wellicht: ‘Volgende keer samen’. Fietsend gaat ze op zoek naar ons hotel. Ik snelwandel en jog haar achterna.
Enkele uren eerder sloeg ik ook al rechtsaf de Chemin des Granges in en begon ik daar te joggen. Enkele maanden geleden hadden tot medische wijsheid opgeleide heren en een enkele dame mij gezegd dat beter niet en zelfs nooit meer te doen. Maar weet, heren en een enkele dame, weet dat de zon begon te schijnen toen ik al joggend de weg naar mijn hotel insloeg. Ze scheen op mijn hoofd en in mijn hoofd. Soms moeten wolken, vooral de donkere, weggelopen worden. Of donkere gedachten dienen enkel om uit de wielen gefietst te worden. Volgend jaar fiets ik naar die top. Volgend jaar zal ik wel wachten om dat ‘menu vélo’ te kunnen bestellen. Nu was ik er ijlings vandoor gegaan voor de kelner kwam. Zelfs op momenten van zich donkerblauwslecht voelen moet een mens oprecht blijven tegenover zichzelf. Vind ik. En zich voornemen nooit bij de pakken te blijven zitten. Zeker niet aan de voet van de Mont Ventoux.