Eigenlijk had ik hier een vervolg willen schrijven op mijn vorige column. De titel zou dan geweest zijn: Ode aan de sportschool (bis). Nu ik die drie laatste letters schrijf, valt me in dat ik mezelf zo eigenlijk een bisnummer wou proberen gunnen. Meer dan zeshonderd keer was dat tekstje gedeeld. Ik probeer sedertdien te begrijpen waarom.
In mijn bisnummer had ik mijn enthousiasme vrije teugels willen geven. Ik zou zelfs geschreven hebben dat ik even mezelf geniaal vond. Die hoogmoed overviel mij na bijna een uur de loopband te hebben gegeseld. Nou ja… Bijna een uur kunnen ‘lopen’ (met nadruk op de aanhalingstekens) zonder enige pijn was me al jaren niet meer gegund. De multisportieve taken die ik mezelf de voorbije drie jaar had opgelegd in de sportschool wierpen ook hier vruchten af. De boodschap zou dus geweest zijn: veelzijdige belasting en een combinatie van kracht- en uithoudingstraining zijn het wondermiddel dat blessurepreventief verplichtend is.
Zou ik allemaal geschreven hebben. Met stijgend enthousiasme. Bis. Bis Bis.
Ik arriveer in de wachtkamer bij mijn huisarts. Twintig minuten wandelen en ik ben kortademig en moe. Huiswaarts keer ik met de goeie raad om rust te nemen. Werken lukt even niet. Sport, mono- of multi-, lijkt een verre belofte geworden.
In een weekendbijlage van De Morgen lees ik dat meer en meer mensen gaan sporten uit plichtsgevoel en niet noodzakelijk uit volle goesting. Merkwaardig. En ze kijken graag in de spiegel. De onvermijdelijke Midas Dekkers wordt nog maar eens opgevoerd als de bioloog die eerder de voorkeur geeft aan een borrel dan aan sportactiviteit. Hij is een fervent wandelaar weet ik van iemand die hem kent. Maar dat past niet in het plaatje van het weekendverhaal in de krant. Mensen gaan sporten omdat ze eigenlijk hun eindigheid willen negeren, lees ik. Met dat al even onvermijdelijke gezwam over eeuwig jong willen blijven op de achtergrond. Zou dat?
Mijn laatste sessie op de loopband had ik even stopgezet omdat de blinde dame die ik al beschreef in mijn vorige column hulp nodig had bij het inloggen met haar ‘sleutel’. Ik doe dat voor haar en lees voor wat ze gedurende een uur verwacht wordt te doen. Zo vaak heb ik hier mensen elkaar zien helpen. Krasse tachtigers met stok of looprek die elkaar op een toestel helpen. Een eerder kleine en oudere dame die vragend één van de fors gespierde jongelingen omhoog in de ogen kijkt. Ze krijgt het gewicht aangereikt of een staaf wordt voor haar naar beneden getrokken. Ik beschreef vorige keer ook de jonge man die na een verkeersongeval deels verlamd raakte en hier zes dagen op zeven actief is. Zijn sport als levenskunst.
Best mogelijk dat sommige mensen door te sporten vooral hun al dan niet jeugdige ego willen gestreeld zien. Ik denk nu dat de school van de sport ons evengoed leert dàt we eindig zijn en kwetsbaar. En dat sport een manier is om met die eindigheid en kwetsbaarheid om te gaan en ze te aanvaarden.
De oude Grieken kenden de term enkrateia, te vertalen als zelfbestuur, misschien als het zoeken van de eigen maat. Bij hen had levenskunst altijd met lichaamscultuur te maken. Sport als levenskunst is voor mij net dat zoeken naar de eigen maat. Wat heeft mijn lijf nodig? Hier en nu. Hoe behoud ik dat harmonieuze gevoel dat mijn levenskwaliteit mee bepaalt? Al vaak heb ik in ‘mijn’ sportschool lopen of zitten of desnoods hangen denken over de naam van het fitnesscentrum in kwestie. Pure Senses. Letterlijk vertaald zou dat als een onding klinken. Zuivere zintuigen of zoiets. Ik zoek naar een filosofische interpretatie ervan.
Als filosoof bepleit ik immers al langer het primaat van de lichamelijkheid. Hoe wij in de wereld staan, hoe de wereld betekenis krijgt voor ons, hoe we ons leven betekenisvol maken, begint bij ons lichaam. Onze fysieke toestand ‘stemt’ ons. Ik zal nooit dat clichématige motto gebruiken van een ‘gezonde geest in een gezond lichaam’. Wat is immers een ‘gezonde’ geest? Enkel kunnen we onmogelijk de samenhang van geestelijk en lichamelijk functioneren ontkennen. Hoe je lichaam eraan toe is, bepaalt al de rest. Je kan vechten tegen vermoeidheid en de somberheid die er vaak mee samenhangt of je kan ze lijdzaam ondergaan, maar in beide gevallen begin je daar: bij het lichaam dat aan het stuur staat.
Pure senses betekent voor mij dat primaat van het lichamelijke aspect van ons leven erkennen. Zelfzorg is lichaamszorg. En we zoeken daar elk de eigen maat. Wat passend is voor onszelf.
In mijn bisnummer had ik dat willen beschrijven. Hoe die eigen maat verschuift met het ouder worden en met de niet te ontkennen eindigheid en kwetsbaarheid van het eigen lijf. Sport is voor mij een uitvergroting van het leven. Lopen, steppen, fietsen, met krachttoestellen werken, zijn telkens het op scherp stellen van lichamelijke activiteiten die we sowieso ondernemen bij het voltrekken van ons leven. Sport heeft voor mij niet zozeer te maken met kwantiteit en cijfertjes. Hoe snel, hoe hoog, hoe zwaar… Daar mogen competitiesporters van wakker liggen. We kunnen echter ook denken in termen van kwaliteit. Hoe goed voelt dit aan? Hoe kan ik deze kwaliteit van bewegen behouden? Sport gaat om levenskwaliteit.
De school van de sport is de school waar je nooit afstudeert. Je mag er minder gaan presteren door de jaren heen. In kwantitatieve, cijfermatige zin. Dat is de prijs van onze eindigheid. Waarom vechten tegen die eindigheid, laat staan ze ontkennen? Cijfers zijn objectief vast te leggen. Kwaliteit laat zich enkel voelen en kan telkens opnieuw en anders ingevuld worden. Ik voel met mijn lijf in mijn specifieke levensomstandigheden. En soms voelt dat niet goed aan. Misschien moet de maat dan bijgesteld worden. Op naar nieuwe en andere kwaliteit.
Het zal misschien mijn melancholie van het moment zijn, maar de scènes die ik nu al zo lang gadesla in de sportschool hebben iets waar ik gelukkig van wordt. Sport kan een oase van rust zijn in een door burnouts gekenmerkte samenleving. Op de parking zie ik een Porsche geflankeerd door een piepklein Japannertje. Aan de andere kant van de deur worden we allemaal gelijk: mensen die zoeken naar welbevinden. We zijn allen lijfelijke, eindige en kwetsbare wezens. Er bestaat zoiets als een universaliteit van het voelen. Ik weet wat de pijn van die ander betekent omdat ik die herken vanuit eigen ervaring. Ik kan me ongeveer voorstellen wat het betekent blind te zijn of deels verlamd. Goed genoeg snap ik hoe het voelt ‘er door te zitten’. We weten dat met ons lijf, vanuit een mede-voelen. Wat we denken of welk wereldbeeld we erop nahouden staat niet op ons gezicht af te lezen. Pijn, vreugde en genot wel. En eindigheid en kwetsbaarheid. Zie de schoonheid daarvan. Zoals een gebroken twijgje poëtische schoonheid kan verbeelden. Schoonheid ziet niet in perfectie of volmaaktheid denk ik. Schoonheid zit vooral in de afstemmen van jezelf – en vanuit jezelf – op een omgeving. Met onze beperkingen die altijd mee de toon zetten.
Misschien was dat de reden dat mijn vorige column zo vaak gedeeld is. Sport mag ook daarover gaan. Maar misschien zal het geen stof opleveren voor een weekendverhaal in de krant.